Molen De Backerinne, Dordrecht

Dordrecht, Zuid-Holland
v

korte karakteristiek

naam
De Backerinne
modeltype
Standerdmolen
functie
korenmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
12030
oude dbnr.
V2318
Meest recente aanpassing
| Algehele revisie gegevens

locatie

plaats
Dordrecht
plaatsaanduiding
Sluisweg, buiten de Sluispoort/aan de Kleine Kalkstraat
gemeente
Dordrecht, Zuid-Holland
streek
Eiland van Dordrecht
geo positie
X: 104665, Y: 424910
N: 51.81055, O: 4.65730

constructie

modeltype
Standerdmolen
krachtbron
wind
functie
plaats bediening
plaats kruiwerk
middenkruier
kruiwerk
zetelkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
circa
verdwenen
gesloopt
geschiedenis

Op zijn vogelvluchtkaart van Dordrecht uit 1544 (beeldbank RAD 552_130619) tekent Anthonis van Wijngaerde één molen aan de dijk buiten de Vuilpoort. Aangenomen mag worden dat dat de naastgelegen Buijserinne betrof als dichtst bij de stad staande, maar zeker is het niet. In zijn eerste kaart van Dordrecht uit 1545 (alleen in kopie bekend beeldbank RAD 551_35022) tekent Jacob van Deventer beide molens aan de dijk buiten de Vuilpoort.

Onderstaand tekst is gebaseerd op Draaiende wieken, stappende paarden, Molens op het Eiland van Dordrecht, C.J.P. Grol en J. Zondervan-Van Heck, Jaarboek 2008 Historische Vereniging Oud-Dordrecht.

1558: In het kohier van de 10e penning (belasting) wordt de molen voor het eerst vermeld ‘eenen wintmoelen genompt De Backerinne buyten de Vuylpoort, toebehorende die een helft Dirck Jacopsz. ende dander helfte Stijntgen Symons, getaxeert op XLII Rinsgulden, beloopt den X en penning IIII Rinsgulden ende IIII stuyvers.

1595: In juli verkocht Jan Vaens, bakker, de helft van de molen aan Trijntgen Meeus weduwe van Lenaert Janssen. Zij was de verkoper de koopsom van ƒ 827 schuldig en diende deze met ƒ 105 per jaar af te betalen. Vaens verkocht de andere helft aan Abraham Govertsz., molenaar van beroep. Ook hij was dezelfde koopsom schuldig en zou die op dezelfde manier terug betalen.

1600: Maerten Janssoon van Rensbergen verkocht zijn molenhelft aan Maximiliaen Bollaert. Hij kocht de ‘blooten halve moolen’, dat wil zeggen zonder de gereedschappen die bij de molen hoorden. Kennelijk had de molen pas nieuwe molenstenen, want Bollaert moest de helft van de nieuwe stenen en kosten daarvan reeds gedaan bekostigen. De molenhelft moest ƒ 950 opbrengen, te betalen met ƒ 109 voor mei 1605, het resterende bedrag met ƒ 125 per jaar. Één van zijn borgen was Vincent Bollaert die daarvoor zijn korenmolen De Buyserinne als zekerheid stelde.

1602: Abraham Govertsz. (zie 1595) verkocht in 1602 zijn ‘bloote’ molenhelft aan Frans Diricxz. die beloofde de koopsom van ƒ 1.100 met ƒ 150 per jaar te betalen.

1604: Vincent Bollaert Maximiliaensz (zie 1600) verkoopt zijn helft aan Dirck Govaertsz. voor ƒ 1700.

1609: Dirck Govaertsz. verkoopt zijn molenhelft aan Adriaen Matheusz

1610: Adriaen Matheusz en Frans Dircxse verkopen de molen aan Jan Cornelisz.

1617: In dit jaar besloten Jan Cornelisz., molenaar op De Backerinne, en Jan Victorszn. ook vermeld als Jan Vechters, molenaar van De Wip (latere Caerscorf), van molen te ruilen. Zij namen de gereedschappen, het molenaarshuis, de vaste lasten van elkaar over. Zo ook de wagens, maar niet hun paarden. In 1618 werd nog een koopcontract opgemaakt waarin Jan Cornelisz. aangaf De Backerinne in 1617 aan Jan Victorsz. te hebben verkocht.

1624: e.v: In de stadsrekeningen tussen 1624 en 1655 wordt Adriaen (Aryen) Pietersz. vermeld als eigenaar. Zijn weduwe Crijntgen (of Trijntgen) Vechters stond daarin vermeld in 1658. Zij zal feitelijk de molen geërfd hebben van haar vader Jan.

*Hendrik Jansz. Dam was korenmolenaar op de molen "de Backerinne" te Dordrecht (buiten de Sluispoort), begraven Dordrecht 8 mrt. 1662

1666: De dochters van Crijntgen, Annichien en Marijcken, komen tot een overeenkomst betreffende de nalatenschap van hun moeder, zie onderstaande akte:

28-07-1666: (ONA Dordrecht inv. 181, f. 426 e.v.):
comp. voor notaris Johannes Melanen Annichien Arijens, weduwe van Hendrick Jansz. Dam en
Marijcken Arijens , weduwe van Arijen Jansz. van Hooren, kinderen en erfgenamen van wijlen Trijntgen Vechters, weduwe van Arijen Pietersz. Waterwijck.
Zij verklaren tot een overeenkomst te zijn gekomen "nopende de aenneminge van de helfte van seeckeren standert wintcorenmolen genaamt de Backerinne", staande buiten de Sluispoort op de hoek van de kruisweg bij de Gebrande Buurt ofwel het Wilgenbos, met de helft van wagen, billen en verdere gereedschappen, mitsgaders een huisje met beterschap van erf en verdere toebehoren, staande en gelegen bij de molen, tussen het huis van Willem Arijensz. Daerij en de molenwerf. Marijcken Arijensdr. zal de helft van de molen, gereedschappen en huis aannemen voor 2200 gl. en de "recognitie van de wint", de pacht en het schaftgeld betalen. Zij zal de inkomsten van de molen en het huisje genieten vanaf 1 aug. 1666, mits zij over de kooppenningen 4% interest per jaar betaald tot de volledige koopsom is afbetaald. Voorts zal de helft van de eigendom van het paard, dat bij de molen hoort, kopen voor 66 gl. en de helft van de zeilen voor een prijs, die door onafhankelijke taxateurs zal worden vastgesteld.

1667: Annichien overlijdt en haar erfgenamen verkopen haar molenhelft aan Marijcken.

1670: Het stadsbestuur van Dordrecht ontving een verzoek van Marijcken, dan als Marija Aryens weduwe van Aryen Jansz. van Hoorn vermeld. Zij had vernomen dat de korenmolenaars in Rotterdam zowel graan maalden voor de bakkers als mout voor de brouwers en de branders. En dat de molenaars boekweit en boekweitgrutten maalden voor de grutters. In Dordrecht gebeurde dit niet. Zij verzocht toestemming voor de bouw van een nieuwe molen op de plaats waar haar oude molen stond op zodanige hoogte en breedte als ‘bequamelijck’. Zij vroeg tevens toestemming om in navolging van de korenmolenaars in Rotterdam ‘dat sij mede alderleij graen tot backgoet tot brougoet tot brantgoet ende mestinghe, mitsgaders oock boeckweijt ende boecwijt grutte voor de grutters soude konnen breecken ende malen’. Van dit verzoek hadden de dekens van het bakkersgilde, de pachters van de impost en de gezamenlijke koren- en moutmolenaars lucht gekregen en protesteerden hiertegen. Volgens hen zou er verschil ontstaan tussen de andere molenaars en de bakkers en de pachters van de impost zouden zich daardoor ‘verongelijkt’ voelen. De molenaars vonden, om te voorkomen dat hun molens leeg zouden staan en ter ondersteuning van hun familie, dat als de weduwe haar toestemming zou krijgen, zij ook allerlei granen zouden mogen breken en malen. Hun molens dienden dan aangepast te worden, maar dat is voor hen te duur. Ze konden nauwelijks rondkomen en leden een sober bestaan. Daarnaast verwachtten zij dat indien zij ook toestemming kregen, de zakken koren en mout op elkaar zouden worden gezet en dat het meel dan ‘duff ende verstickt’ zou raken. Er kon ook veel meer gerommeld en gefraudeerd worden met het meel. De pachters van de impost moesten meer opzieners aanstellen, wat minstens ƒ 600 per jaar meer kostte. In geen enkele andere stad in Holland was het malen van allerlei graan op één molen toegestaan, behalve in Rotterdam omdat daar veel brandewijnbranders waren die veel brandkoren lieten malen. De tegenstanders vertrouwden erop dat geen toestemming werd gegeven aan de weduwe of aan een ander, en dat alles bleef ‘bij sijn out gebruyck’. De toestemming werd niet gegeven en er werd streng toezicht gehouden om meelvervalsing te voorkomen.

1671: De weduwe vroeg nogmaals toestemming, nu alleen om haar molen ‘sijnde de tweede coorenmolen buyten de Sluyspoorte’ te mogen afbreken en op die plaats een nieuwe te mogen bouwen ter hoogte van 80 voeten, breedte 40 voeten en onder de gaanderij een hoogte van 30 voeten. Zeer waarschijnlijk werd toen de toestemming verkregen. Want alhoewel in 1674 in een akte vermeld staat dat Marijcken Aryensdr. weduwe Aryen Jansz. van Hoorn De Backerinne met gereedschappen, huis, paard en wagen verhuurde voor zes jaar aan de molenaars Cornelis Jacobsz. Barnevelt en Charel Jansz. voor ƒ 600 per jaar en in 1681 wanneer zij De Backerinne aan haar zoons Jan en Aryen Aryensz. van Hoorn voor zeven jaar verhuurde, is er ook een akte van 1676 waarin zij de helft in een stenen korenmolen verkoopt aan Jan Josephsz. ‘staende ende gelegen buyten de Groote Sluyspoort op den hoeck van den Brede Straetweg’(Singel). Tevens verkocht zij toen aan dezelfde koper de helft van korenmolen De Koe. De (Grote) Stenen Korenmolen is jarenlang de aanduiding geweest voor De Korenbloem die op de plaats van De Backerinne werd gebouwd.

aanvullingen

trivia

De molen "de Backerinne" staat afgebeeld op de kaart van Blaeu uit 1649. Het is de onderste molen, staande bij de kruising met de Singel. Bovenaan de tekening de Sluispoort met daarachter de Prinsenstraat.

In bovengenoemd jaarboek werd ook melding gemaakt over een onbekende molen buiten de Sluispoort waar alleen de volgende gegevens bij werden gevonden:

De molen was van Henryck Jansz van Dam.
Volledigheidshalve noemen we deze molen, hoewel er vrijwel niets over bekend is.
Hij komt slechts voor in een getuigenverklaring die op 13 april 1660 werd afgelegd bij notaris Gijsbert de Jager de jonge, waarin sprake is van zware mishandeling van de vrouw van Anthony Jacobsz Kieboom door molenaar Henryck Jansz van Dam. In 1666 was Annichien Aryens Waterwijck, de weduwe van Hendrick Jansz van Dam, eigenaar van de helft van de standerdkorenmolens De Backerinne en De Buyserinne aan de Sluisweg buiten de Sluispoort. Het is mogelijk dat Hendrick Jansz en bovengenoemde Henryck Jansz, één en dezelfde persoon waren en dat De Dam een bijnaam voor één van deze korenmolens was, omdat Henryck Jansz van Dam daar molenaar was.


De heer P. van der Wijk onderzocht dit en kwam tot de conclusie dat het om molen de Backerinne moest gaan.
Door deze bevindingen zijn de gegevens van de onbekende molen nu bij deze molen toegevoegd.