Molen Sittardermolen, Sittard

Sittard, Limburg
v

korte karakteristiek

naam
Sittardermolen
modeltype
Watermolen
functie
korenmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
beek
Geleenbeek
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
06681 q
oude dbnr.
V460
Meest recente aanpassing
media-bestand
Molen 06681 q Sittardermolen (Sittard)
Foto: coll. DHM

locatie

plaats
Sittard
plaatsaanduiding
Molenbeekstraat z.z.
beek
Geleenbeek
gemeente
Sittard-Geleen, Limburg
streek
Zuid-Limburg
kadastrale aanduiding 1811-1832
Sittard F (1) 414 Antonius Schmits Antoon Philip Pierssens c.s., notaris
geo positie
X: 188850, Y: 334336
N: 50.99767, O: 5.86938

constructie

modeltype
Watermolen
krachtbron
water
kenmerken
functie
gangwerk
wateras
rad
rad diameter
3 raderen
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
gesloopt
geschiedenis
De Sittardermolen was in vroeger tijd de grootste en voornaamste molen van de stad. Hij lag in het centrum aan de Molenbeekstraat op korte afstand achter de molen 'Het Steenen Muurke'. De molen heeft twee voorgangers gehad, die door brand zijn verwoest. De oude molens waren de banmolens van de stad en de omliggende dorpen, waarvan aanvankelijk de Heren van Valkenburg als Heren van Sittard en later de hertogen van Gulik het maalrecht en het waterrecht genoten. In een brief van 9 januari 1393 beloofde graaf Reinold van Valkenburg, Heer van Born en Sittard, aan Adolf van Kleef zevenduizend Hollandse guldens te betalen, als deze hem de hand van zijn dochter Lijsbeth zou schenken. Om deze belofte in te lossen, kreeg Lijsbeth als huwelijksgift de opbrengsten van de banmolen en het gemaal binnen de stad Sittard toegewezen.
In 1677 werd de stad door Franse troepen in brand gestoken. Bij de brand ging ook de molen verloren. Het duurde 60 jaar, alvorens Karel Philip, hertog van Gulik, opdracht gaf de molen te herbouwen. In 1738 was de molen gereed. Boven de toegangspoort werd als herinnering daaraan een fraai bewerkte Naamse steen aangebracht met het volgende chronogram: "DVX CaroLVS phlLlppVs eam renoVaVlt" (Hertog Karel Philip heeft hem vernieuwd 1738).
Hetzelfde jaartal stond in de gevelankers aan de beekzijde. Tot in de Franse Tijd was het de enige waterkorenmolen van Sittard en naaste omgeving. Het was ook de grootste molen. Het Tarief der zuivere begrootingen van iedere soort en klasse van vaste eigendommen in de gemeente Sittard enz. van 11 augustus 1841 geeft een indruk over de omvang van de Sittardse molens in die tijd. De nu nog bestaande Ophovenermolen kan enigermate als vergelijking dienen.
a. De Sittarderrnolen, een graan- en oliemolen, werd begroot op 500 gulden;
b. De molen van Stadbroek, een graan-, schors- en oliemolen, op 280 gulden;
c. De graanmolen ‘Aan het Brugske’ (de Ophovenermolen) op 250 gulden;
d. De molen 'Aan de Wal', graan- en schorsmolen, vóór de brand op 200 gulden;
e. De molen 'Hochstenbach', olie- en zwartselmolen, op 100 gulden.
Na een paar zeer grote watermolens in Maastricht en Venlo, die op 700 en 600 gulden werden begroot, volgde onder andere de Sittardermolen.

Als hertogelijk bezit werd de molen door de Fransen in beslag genomen en op 2 november 1803 openbaar verkocht en toegewezen aan Jan Willern Engelen, rentenier in Sittard. Engelen overleed in 1812, waarna de molen in eigendom overging op Johan Anton Jacob Schmitz, die van 1824 tot 1829 burgemeester van Sittard was. Vervolgens werd de notaris Antoon Philip Pierssens, gehuwd met Theresia Schmitz, eigenaar, die bij de hiervoor genoemde molens is vermeld.
Daarna werd Hubert Andreas van Elssen, gehuwd met Maria Christina Brillens en molenaar in Sittard, door koop eigenaar en tenslotte Jan Hendrik Arnoldts in 1869, eveneens door koop. Arnoldts was in dat jaar onder andere ook eigenaar van de nieuwe watermolen aan de Wal geworden; bovendien bezat hij een brouwerij, die in hetzelfde jaar werd gesloopt. Vanaf de jaren veertig werd de molen aan de Helstraat gesitueerd.

In de tijd dat Jan Hendrik Arnoldts eigenaar was, had de molen twee houten waterraderen. die achter elkaar hingen. Het voorste rad was van de graanmolen, in 1869 bedroeg daarvan de middellijn 5,40 m en de breedte 0,81 m. Het tweede rad was van de oliemolen en had een middellijn van 5,38 m en een breedte van 0,8 m. In 1883 bedroegen de afmetingen van twee nieuwe raderen, na het aanbrengen van enige verbeteringswerken, 5,42 m en 0,77 m, respectievelijk 5,8 m en 0,91 m. Bij de molen bevonden zich twee lossluizen.
De molen lag, vanaf het centrum en de brug gezien, achter het fraaie molenaars-herenhuis met een mansardedak gedekt met leien en voorzien van prachtige raampartijen. Het molengebouw lag op de linker beekoever en was veel lager dan het molenaarshuis. Het gebouw had één verdieping en was gedekt met een pannen-zadeldak. Aan de bovenzijde van de Molenbeek lag aan de linkerzijde een straatje met enige bebouwing, dat bij de molen aan de Wal uitkwam. Aan de rechterzijde staat nog het protestantse kerkje, dat toen over een bruggetje bereikbaar was.
Dwars in de beek stond een sluisgebint met de maal- en lossluizen. Er voor lag een bedieningsbrugje, dat vanuit de molen bereikbaar was. De Molenbeek werd daar door een gemetselde wand in twee delen gescheiden, het vrije rechterdeel was door een strekdam afgesloten.In het linkerdeel bevonden zich oorspronkelijk drie doorgangen. Via de rechter doorgang kon het water de vrije loop worden gelaten. In de linker doorgang hing een waterrad van de korenmolen dat als middenslagrad werkte. Daarachter hingen twee onderslagraderen. Het achterste waterrad was van de oliemolen. Dit rad maakte gebruik van het stromende water, dat het middelste waterrad eveneens van de korenmolen passeerde. Het water werd door de middelste sluis toegevoerd. Om met dit rad te kunnen malen werden in de oliemolen een paar kammen uit het kroonwiel van de wentelas genomen, zodat het aswiel met het waterrad vrij kon draaien. Werd er oliezaad geslagen. dan werden een paar staven uit de schijfloop genomen, zodat het aswiel van deze korenmolen vrij kon draaien.
Omstreeks 1890 werd de oliemolen uitgebroken en het waterrad daarvan verwijderd. De korenmolen kreeg een nieuw ijzeren waterrad met een middellijn van 5,70 m en een breedte van 1,44 m. Met het uitbreken van de houten gangwerken en de oliemolen werd tegelijkertijd een ijzeren gangwerk met maalstoel voor de opnieuw ingerichte korenmolen geplaatst. Het nieuwe waterrad werd van een gemetselde ombouw met zadeldak voorzien, waarvan de voorwand van hout was. Omstreeks de Eerste Wereldoorlog werd ook de lossluis van een ombouw voorzien, waardoor de doorkijk werd afgesloten. Daarmee werd bereikt dat zich in de wintermaanden, als een koude wind tussen de gebouwen door waaide, het water op het rad, de sluizen en ark minder snel bevroor en zich minder ijs afzette, dat zich bovendien gemakkelijker liet verwijderen. Aan het uiterlijk van de molen deed de constructie veel afbreuk, de praktische waarde was echter van groter belang.

In 1883 kwam de molen met huis en stallen na deling in bezit van Jan Arnoldts te Sittard. Vervolgens werd de molen in 1890 verkocht aan Jan Hubert Nijssen, gehuwd met Maria Josepha Packbier. Hij was molenaar in Sittard en eigenaar van de molen op 'den hoogen Wal", beter bekend als ‘de molen van Hochstenbach’. In 1906 kocht hij ook de Ophovenermolen.
J.H. Nijssen, voornoemd, verkocht de molen met huis en erf aan Maria Alphons Leonard Nijssen, koopman in Sittard -later in St. Pieter- en Hubert Joseph Nijssen, koopman in Maastricht. Deze twee broers richtten in 1918 een vennootschap op: ‘de firma Jean Nijssen’, gevestigd te Sittard. Zij waren de enige firmanten.
In 1922 verkochten zij de molen met aanhorigheden, die vanaf de eeuwwisseling aan de Molenbeekstraat is gesitueerd, aan Catharina Hubertina Henriëtte Boyens, echtgenote van Joseph Leonard Peter Maria Busch, koopman in Sittard, die in de Molenbeekstraat onder andere een huis en een wasserij bezat. Jos Busch was een kleinzoon van Jan Hubert Nijssen, die in 1926 overleed.
In 1925 brandde de molen tijdens de Sittarder Kermis geheel af Het huis van Busch, die tijdens de brand uitstedig was, liep grote waterschade op. De brandweer beschikte niet over voldoende middelen om het vuur doelmatig te bestrijden en was niet snel genoeg ter plaatse, zodat de molen een vlammenzee werd. Zware rookwolken, gloeiende as en graanproducten verspreidden zich over de stad in de richting van de Markt, waar zelfs de kermistenten nat gehouden moesten worden. De brandweer beperkte daarom haar activiteiten tot bescherming van de omgeving.
De molen werd herbouwd en ook de fraaie gevelsteen werd opnieuw boven de toegangspoort geplaatst. Het werd een eenvoudig rechthoekig strak molengebouw met twee verdiepingen. De oude maalinrichting was vernield; de nieuwe werd geleverd door de Belgische fabriek voor molenbouw Leon Michel-Simonis uit Jupille bij Luik.
Busch liet de molen voor die tijd bijzonder goed inrichten voor het malen van tarwe en rogge voor de broodbakkerij en het malen van veevoer. Het maalwerk bestond uit vier koppel stenen, die op een cirkel om het spoorwiel op de steenzolder lagen. Het gangwerk was van gietijzer en stond in de stoel op de begane grond. Het oude ijzeren waterrad had bij de brand weinig schade opgelopen en kon opnieuw worden gebruikt. De stalen molenas liep van het waterrad in de molen. Daar bevond zich op het uiteinde het grote conische aswiel, dat een kleiner conisch tandwiel op de stalen koningsspil aandreef. Onder de steenzolder was het spoorwiel op deze spil gespied, dat de rondsels op de vier steenspillen aandreef. Zoals gebruikelijk hadden de grote tandwielen, zoals het aswiel en het spoorwiel, azijnhouten tanden. Op de molenas bevond zich tussen de muur en het aswiel een grote riemschijf, die met een riem een zware transmissie-as op de eerste verdieping aandreef. Daar stonden een grote en een kleine planzifter of plansichter van het fabrikaat J. Derichs, Maschinen- und Mühlenbau Anstalt, uit Palenberg bij Aken (D.), waarmee uit tarwemeel verschillende soorten bloem, griezen en de zemelen werden gezeefd. Het tarwemeel werd in een kleine houten meelbunker opgevangen. De bunker was voorzien van een roerwerk om ongelijkmatigheden in het meel zoveel mogelijk op te heffen. Verder stonden er een tarwepletter, een koekenbreker, waarmee lijnkoeken afkomstig van de oliefabrieken werden gebroken om ze tot lijnmeel te kunnen malen, een graanreiniger en een menger. De molen had de beschikking over twee gemetselde silo's voor opslag van graan en vier houten elevatoren voor het verticale transport van los graan en meel. Al deze machines werden uitsluitend door waterkracht aangedreven. Busch kon bakgoed leveren in de vorm van tarwemeel, tarwebloem in soorten, geplette tarwe en roggemeel, geplette haver voor de paarden en ook het gebruikelijke veevoer in gemengde vorm. Naast deze handel werd er ook in loon voor de boeren gemalen.

Op 3 november 1932 werd de molen met woonhuis in hotel "De Zwaan" door notaris Jos van Wessem publiek definitief verkocht. De nieuwe eigenaar werd Frans Hubert Houben, gehuwd met Anna Maria Johanna Beaujean, graanhandelaar en koopman in Heerlerheide, die zich daarna op de molen vestigde. Als molenaar werd hij opgevolgd door de zonen Jozef Hendrik, Daniël Jozef en Jozef Willem.
Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog begon de Geleenbeek naast het gebruikelijke kolenslib ook door agressieve stoffen, die geloosd werden, in sterke mate te vervuilen. Het waterrad, dat toen ruim een halve eeuw oud was en ook de verbindingen op de as werden daardoor zodanig aangetast, dat het rad uiteindelijk buiten bedrijf moest worden gesteld. Houben plaatste toen een scheepsdieselmotor voor de aandrijving van de molen, omdat de aansluitkosten op het elektriciteitsnet aanvankelijk te hoog waren. Nadat deze kosten tot een acceptabel bedrag waren teruggebracht, werd op een elektrische aandrijving overgeschakeld en kon tevens een hamermolen (fabrikaat Lucien Koppen, Maastricht) worden aangeschaft. Bloem werd er vrijwel niet meer gemaakt, dat gebeurde voornamelijk in Busch zijn tijd. Ook het loonmalen nam sterk af, zodat de firma F. Houben zich voornamelijk op het maken en de handel van veevoer toelegde.
In 1971 werd het bedrijf naar het industrieterrein verplaatst. In hetzelfde jaar waren de gebouwen door de gemeente Sittard gekocht. Het waterrecht was reeds in 1957 aan het waterschap verkocht; het water opstuwen was sindsdien niet meer mogelijk. In dat jaar kwam ook de molen 'Het Steenen Muurke' stil te liggen, waardoor een einde was gekomen aan het gebruik van waterkracht in de stad. Op het industrieterrein vond het malen met een hamermolen vanuit silo’s plaats. Inmiddels is ook daar het malen stopgezet.
In 1972 werd de Sittardermolen gesloopt, waarna het vervallen oude stadsgedeelte tussen de twee molens. dat vanwege enige oude gebouwen toch een bijzonder karakter had, gemoderniseerd kon worden. De Molenbeek werd gedempt en door een riolering vervangen.